René van Zuuk’s carrière gaat over rozen. Van subliem student tot architectuurprijswinnaar, en uitverkoren om te gaan werken bij één van de grootste architectenbureaus ter wereld. Dat laatste was een droom die uitkwam, maar toch verruilde hij het jetsetleven van Chicago voor een bestaan in Almere. Hij wilde maar één ding: een eigen bureau om functionele, expressieve architectuur te maken. Dat lukte. René is eigenaar van René van Zuuk Architekten. Een bureau dat groot werd door… bewust klein te blijven.
Na een autorit door Stedenwijk stuurt de gps mij richting het Weerwater. Bij twee hoge flatgebouwen sla ik rechts af. Min of meer uit het niets verschijnt het handgeschreven bordje met De Fantasie. Naast een gebouw dat doet denken aan een felgroen spaceship op poten herken ik het kantoor van René. Links ervan staat zijn woonhuis. Nieuwsgierig neem ik het moderne gebouw in mij op. Het zijn twee op elkaar gestapelde dozen van beton, glas en staal. Een repeterend takkenpatroon siert de bovenste doos. Ik bel aan. Achter de verdieping hoge glazen deur verschijnen twee vriendelijke gezichten. Naast René staat zijn vrouw Marjo, die mij in een hartelijke Limburgse tongval verwelkomt. Bij binnenkomst roep ik net iets te luid: ‘Wat een warme sfeer!’ René lacht. ‘Had je een kil huis verwacht? We kiezen juist voor warme materialen, zoals hout voor de vloeren en de wanden, en wat je vanaf de straatkant niet ziet, zijn de enorme raampartijen met uitzicht op het water.’
Niks leuker dan techniek
René werd geboren in Doesburg en verhuisde op jonge leeftijd met zijn ouders en zus naar Weert. Niks aan zijn uitspraak verraadt een jeugd in het zuiden van het land. ‘Thuis en op school spraken wij geen Weerts. Ik groeide op als protestant in een katholieke gemeenschap. Nu ben ik niet meer gelovig, maar in die tijd ging ik dus automatisch naar een protestantse school. Net als ik kwamen de meesten van mijn klasgenoten uit noordelijker streken. En vrijwel niemand spraak Weerts.’ Nauwelijks zichtbaar haalt hij z’n schouders op en vervolgt: ‘Na mijn vwo-examen ging ik bouwproductietechniek studeren aan de Technische Universiteit (TU) Eindhoven. Ik wilde fysiek dingen gaan maken. Techniek vind ik het leukste dat er is. Nadenken over hoe je dingen simpel kunt maken en uitzoeken hoe je techniek anders kunt toepassen dan iedereen al doet.’
Whisky flessen in de bureaulade
Een half jaar voordat hij afstudeerde, werd hij gescout door één van de grootste architectenbureaus ter wereld. Voor Skidmore, Owings & Merrill verhuisde hij naar Londen. ‘Een fantastische tijd, waarin ik vooral heb geleerd hoe dingen in hun werk gaan bij een architectenbureau. Op het gebied van technologie liepen ze daar mijlenver voor. Ik herinner mij hoe ruim honderd programmeurs bezig waren met het ontwikkelen van één tekenprogramma.’ Na een half jaar Londen werd hij uit driehonderd medewerkers gekozen om – op het hoofdkantoor in Chicago – aan het County Hall-project te gaan werken. Hij kwam terecht in een jetsetleven. ‘Vanuit mijn appartement aan Lake Michigan nam ik ’s ochtends een taxi naar kantoor en ’s avonds ging ik uitgebreid uit eten. Dat kon allemaal op kosten van de baas.’ Dit luxe leven had echter een keerzijde. ‘Werkdagen begonnen vroeg in de ochtend en eindigden laat in de avond. Ook in de weekenden. ‘s Avonds trok de oude garde de bureaulades open en kwamen de flessen Jack Daniels op tafel. Een privéleven had ik niet. Daarnaast is zo’n organisatie een groot apparaat. Ik zeg altijd: ‘Je ontwerp gaat erin als een stoel, maar komt eruit als een tafel.’ De weg langs de directie is lang.’
Almere: een vloek of een zegen?
Rene’s ultieme doel was om een eigen architectenbureau te beginnen. Die kans kreeg hij met het ontwerp van een hightech woonhuis. Hiermee won hij de prijsvraag ‘Ongewoon Wonen II’. René: ‘We mochten het huis ‘Psyche’ – inmiddels ons bureau – realiseren op De Fantasie in Almere. Meteen enthousiast over Almere was ik niet. Was de prijs een vloek of een zegen? Almere had in die tijd niet zo’n goede naam. In comedyshows op tv hoorde je vaak grappen over de nieuwe stad. Toch gingen we ervoor. Het werd mijn eerste ontwerp dat daadwerkelijk werd gebouwd. Publicaties verschenen over de hele wereld. Het gevolg? De opdrachten stroomden binnen.’
Je loopt hier nooit hutjemutje, zoals bijvoorbeeld in de Kalverstraat
Hier ligt mijn passie
‘Ik wil bij elke opdracht betrokken blijven. Als je groter wordt en wereldwijd wilt ontwerpen, dan moet je al snel meerdere vestigingen op verschillende locaties openen. Mijn functie zou dan veranderen in die van manager. Dat wil ik niet. Ontwerpen en problemen oplossen: dáár ligt mijn passie. Zoals bij appartementencomplex The Wave dat wij ontwierpen voor het stadscentrum. Een mooie uitdaging om het laatste gebouw binnen die omgeving te ontwerpen. Het moest functioneel zijn, marktconforme prijzen hebben en passen in de omgeving, maar wel met een duidelijke eigen identiteit. Na uitgebreide analyse kozen we voor tunnelkisten; een financieel aantrekkelijke bouwmethode waarbij de zijkanten van het gebouw rigide zijn en de voorkant flexibel. Hierdoor konden we de dynamische golvende gevel creëren. Onze gebouwen hebben vaak expressieve vormen. Mensen denken vast: ‘Goh, die architect wilde zeker iets aparts neerzetten.’ Maar de functionaliteit en de techniek zijn altijd leidend aan de vorm. Je hoeft niet artistiek te zijn. De oplossing van het probleem levert vaak al bijzondere dingen op.’
Ik wist nagenoeg niks van voetbal
‘Eén van de leukste dingen aan mijn werk vind ik de verkenning van het onbekende. Elke keer begeef ik mij in nieuwe werelden. Bij Ajax bijvoorbeeld. Ik wist nagenoeg niks van voetbal, toen ik opleidingsschool De Toekomst mocht ontwerpen. Nu begrijp ik veel beter hoe die wereld in elkaar zit.’ Hij neemt een slok van zijn thee. ‘Tijdens het ontwerptraject van de brandweerkazerne in Dordrecht wist ik niet wat ik meemaakte. In een vergadering ging plots het alarm af. Iedereen sprong op en rende weg. Ik bleef alleen achter met de secretaresse. Na een timide ‘En wat nu?’ reageerde ze onverschrokken: ‘Nu wachten we tot ze terug zijn.’ Twintig minuten later zat iedereen weer rond de tafel. Vals alarm.’
Mezelf verkopen is niet mijn sterkste kant
‘De eerste twintig jaar konden we de opdrachten nauwelijks aan. Ik werkte in de weekenden en nam ontwerpen mee op vakantie.’ Luchtig voegt hij eraan toe: ‘Ik kan sowieso niet rustig in de zon blijven zitten.’ De economische crisis bracht nieuwe uitdagingen. ‘De stroom aanvragen werd minder en ik moest gaan netwerken en acquisitie plegen. Hoe doe je dat? Ik had geen idee en eigenlijk ben ik nog steeds geen goede netwerker. Ik denk: ‘Mijn werk vertelt het verhaal.’ Ik vind het fijn als mensen zeggen dat ik goed ben. Dan sta ik er een beetje buiten. Echt een makke. De concurrentie tussen architectenbureaus is moordend. Opdrachtgevers vragen drie verschillende architecten een ontwerp te maken. Daar ben je dan zó een maand mee bezig, onbetaald. Vervolgens moet je ook nog de laagste prijs hebben, voordat je de opdracht überhaupt krijgt. Het is een aanslag op je werk en je bureau.’
Liever niet in een confectiepak
‘Gelukkig ben ik trouw gebleven aan onze identiteit. Wij maken expressieve gebouwen die altijd functioneel zijn. Je wilt mensen niet dwingen op een bepaalde manier te leven. Veel studenten en medearchitecten vinden dat je mensen moet opvoeden. Daar ben ik ’t niet mee eens. De grootste ideologieën leiden tot de grootste fouten. Je kunt beter kijken naar de manier waarop mensen leven en daar een maatpak voor maken, dan proberen hen in een confectiepak te duwen.’
Almere zit vol slimmigheden
Inmiddels ervaart hij Almere al lang als een zegen. ‘In de beginjaren was Almere een slaapstad zonder stadscentrum. Dat vond ik niet erg. Ik ben geen stadsmens; ik geniet vooral van de ruimte en het water. Het was eigenlijk hartstikke slim om te wachten met het bouwen van een stadscentrum totdat hier honderdduizend mensen woonden. Daardoor hebben we nu een volwaardig stadscentrum, en geen dorpsuitbreiding. Nog zo’n slimmigheid is het parkeren onder de stad: zo heb je driedubbel grondgebruik. Je begint met een laag parkeren, vervolgens de openbare ruimte en de winkels, en daar weer bovenop het wonen. Ideaal! Er is altijd toezicht en aanloop in het stadscentrum.’ René vindt dat ook over de logistiek goed is nagedacht. ‘Je loopt nooit hutjemutje, zoals bijvoorbeeld in de Kalverstraat. Daar houd ik niet van. In ons stadscentrum zijn genoeg mensen om het gezellig te maken, maar je hebt niet het idee dat het druk is.’
Wars van ‘goede’ architectuur
Erkenning kreeg hij ook vanuit de onderwijswereld. De decaan van de TU Eindhoven peilde of hij interesse had om hoogleraar te worden. Nadat de voordracht was goedgekeurd door de benoemingscommissie stond René voor de collegezaal. ‘Ik leer studenten niet wat ‘de’ goede architectuur is. Daar ben ik wars van. Wél moeten ze leren wat kwaliteit is. Maar een standaard hiervoor bestaat niet. Goede architectuur begint met een gedegen analyse van de situatie. Ons bureau bijvoorbeeld is een heel expressief gebouw. Als je daar een soortgelijk gebouw naast zet, gaan ze concurreren. Dat gaat niet. Hier moet je een simpel ontwerp maken.’ Hij benadrukt: ‘De locatie moet leidend zijn. Anders komt het nooit meer goed, hoe briljant het gebouw ook is.’ Hij kijkt mij ernstig aan. ‘Veel stijlen binnen de architectuur zijn goed. Waar het om draait: het is de taak vande architect om de wensen van de opdrachtgever te vertalen naar een ontwerp, maar het is de taak van de opdrachtgever een architect te kiezen die bij hem past.’
Eén van de leukste dingen vind ik de verkenning van het onbekende
Daarom altijd in het zwart…
Ik bedank Réne voor het gesprek. Onderweg naar de voordeur stel ik een vraag die al de hele tijd op mijn lippen brandt: ‘Waarom loop je altijd in ‘t zwart?’ Hij reageert open: ‘Het is makkelijk. Ik wil niet nadenken over futiliteiten. Bovendien passen zwarte kleren bijna altijd bij elkaar.’ Hij strijkt over zijn zwarte colbert. ‘Overdag draag ik vaak een trui. Soms een zwarte, soms ook een donkergrijze.’ Hij knipoogt en zegt: ‘Voor de afwisseling.’
‘Mijn dagelijks leven verloopt volgens een strak patroon. Zo eet ik elke middag hetzelfde: een broodje geitenkaas. Dat zit gewoon in mijn systeem. Ik gebruik mijn creatieve energie liever om in mijn ontwerpen af te wijken van het normale. Dat werkt voor mij het beste.’ Ik stap naar buiten met zijn overzichtsboek en een zakje stroopwafels: je kunt de mens uit Limburg halen, maar Limburg dus niét uit de mens. Terwijl ik met mijn auto de ‘realiteit’ weer inrijd, besef ik dat achter al dit succes een bescheiden, perfectionistisch, briljant denker schuilt. Eentje die groot is geworden door bewust klein te blijven. Hij hoeft zichzelf ook niet te ‘verkopen’? Dat doen wij graag voor hem…