Achter een dikke stalen deur, helemaal onderin het stadhuis, wordt de geschiedenis van de stad bewaard in eindeloze rijen kartonnen dozen, gevuld met droge documenten. In een hoekje achterin staan drie kasten met spullen. Een bord, een grammofoonplaat, een poppetje op een sokkel. Het zijn geschenken, trofeeën, levenloze overblijfselen van wat ooit leefde. En achter elk stuk zit een verhaal. Dit is de schatkamer van Almere.
In 2016 bestond Almere Haven veertig jaar. In dat jaar overhandigde Nico van Duijn, ooit voorzitter van de Raad van Overleg, de voorzittershamer die hij in 1976 hanteerde. Die hamer kreeg een plekje in het Stadsarchief en staat symbool voor de Raad van Overleg. Maar die raad: wat was dat eigenlijk?
In december 1976, bij de start van Almere, was de samenleving onvolledig. Wie iets wilde gaan doen, richtte een vereniging op, en zo ontstonden er tientallen. De landdrost van de Zuidelijke IJsselmeerpolders maakte de dienst uit. Democratische controle was er niet. Daar hebben we gauw iets aan gedaan: we richtten de Raad van Overleg op. Vergaderingen waren in De Bijenkorf, de school van meester Joop Kuys. Huisarts Nico van Duijn zat voor en notuleerde.
We vonden overal wat van. We wilden meer tegels en minder zand. We wilden ook veel voorzieningen. En bovendien deugden de vlonders naar de bakkerswinkel niet. Journalist Frits Huis publiceerde al die wensen en opmerkingen in De Almare. Doorgaans was dat genoeg. Ook al omdat er achterin het zaaltje altijd wel een ingenieur van de Rijksdienst zat, die daags daarna eens ging ´zien wat er te regelen viel´.
De Raad van Overleg kende geen spelregels. Bij een krappe meerderheid besluiten om iets aanpakken kwam zelden voor. Een ruime meerderheid moest er zijn, en die ontstond meestal pas na lang discussiëren. Dat was de specialiteit van meester Kuys, in toom gehouden door voorzitter van Duijn, en door Huis vaak op hoge toon neergezet in De Almare.
Landdrost Han Lammers vond het maar niks, zo’n vage Raad van Overleg. Tegelijkertijd had hij ook bedenkingen bij zijn rol als alleenheerser, zonder enige democratie. Na een jaar organiseerde hij verkiezingen voor een Adviesraad: een onofficiële gemeenteraad, met daarin een soort van wethouders. Wij vonden het allemaal veel te gewichtig worden, en hieven de Raad van Overleg op.
Het ging helemaal ‘op z’n Hollands’: wil je iets, dan richt je gewoon een vereniging of comité op. Voor het benodigde geld klop je aan bij overheden. Je gebruikt een vleugje demagogie en niet te vergeten: de pers. Allemaal onder het mom van inspraak, democratie of participatie. Daarna neemt de overheid het over, en kijk: waar je naar streeft wordt een instituut. Het opbouwen van een samenleving begint vaak met een passie, die alle kanten opvliegt, maar die na verloop van tijd plaats maakt voor keurig aanharken. En dat is maar goed ook.